Hussein Al-Khalidi speelt bij Madam Fortuna dit seizoen ‘hier is ALLES veilig‘ en herneemt geregeld ‘Ik ben Hussein, wie ben jij’. In voorjaar 2020 zou hij die tweede voorstelling nog spelen in het Red Star Line Museum, maar corona gooide roet in het eten. Naar aanleiding van die show, interviewden we Hussein. Gelukkig kan hij binnenkort weer op de planken staan. Zijn verhaal lees je hier.
Hussein, hoe raakte jij geïnteresseerd in kunst?
Ik heb in eerste instantie gekozen voor theater omdat het mij een toekomst kon geven. Ik groeide op in Irak in de jaren ’90 onder Saddam Hussein. In die periode moest je op je achttiende naar het leger. Je had als jongeman weinig perspectief. Ik wilde niet naar het leger. Het betekende ver weg zijn van je eigen stad en familie, slecht eten, deelnemen aan het systeem. Als je ging studeren voor arts of ingenieur, wist je dat je nadien geen professionele toekomst had. Het land was volkomen geïsoleerd, er was geen perspectief op goed werk.
Mijn zus heeft mij in de richting van theater geduwd: dat betekende dat ik 9 jaar zou studeren, en dus wat ouder en rijper zou zijn tegen dat ik naar het leger moest gaan: eerst 5 jaar conservatorium en dan nog eens 4 jaar universiteit. Zelf was ik wel al langer geïnteresseerd in film en zang. Maar ik heb geen goeie zangstem. Deze studiekeuze kocht me dus vooral tijd, en stilaan groeide mijn interesse.
In die zin heeft theater ook mijn leven gered, maar mijn interesse voor kunst en theater ontstond dus uit een pragmatische keuze. Mensen uit de theaterwereld hier horen dat niet altijd graag, maar ook dat is een stuk van mijn verhaal.
Waarom kies jij voor monologen?
Op vraag van Mestizo Arts Platform zijn Luk Nys en ik aan een voorstelling beginnen werken. We hebben samen voor de monoloog gekozen, omdat dit een sterke manier is om mijn verhaal te vertellen. Ik breng het verhaal van Hussein, maar ik bén ook Hussein. Dat maakt van de monoloog de ideale spelvorm.
Weet je, ik heb veel meegemaakt, en soms krijg ik de opmerkingen dat ik veel lach als ik mijn verhaal vertel. Mensen vragen zich af hoe dat kan. Maar als je veel hebt meegemaakt, kies je soms op een bepaald moment welk plan je maakt, of je wel of niet blijft hangen in de problemen. Mensen, die niet zo’n erge zaken meemaken, stellen vaak uit wat hun plannen zijn. Ik heb erg dingen gezien, maar het is oké nu, het zal nooit erger zijn dan vroeger. Ik aanvaard wat ik meegemaakt heb, en dat voel je in mijn monoloog.
Ik was direct enthousiast over de spelvorm, maar gemakkelijk vond ik het niet. Ik heb ervoor altijd in groep gespeeld. Dit is de eerste keer dat ik een monoloog speel, maar omdat ik niet in mijn eigen taal speel is het lastig. Gelukkig heeft Luk mij geholpen: We hebben enorm veel gesproken over mijn situatie in Irak en hier, en samen de tekst geschreven.
Is er een bepaalde reden waarom je het publiek deel doet uitmaken van de voorstelling?
Daar is een heel goede reden voor zelfs: Luk en ik geloven heel erg dat theater een manier is om ontmoeting te creëren. We moeten als artiesten meer contact maken met het publiek. Het grote thema van kunst en theater is ontmoeting.
Dus niet alleen het verhaal van Hussein staat centraal, maar ook de verhalen van de mensen in het publiek. Mensen zijn bang van vreemde mensen en er is geen of weinig ontmoeting – écht contact – tussen mensen. Mensen zijn bang van waar ze geen contact mee hebben: onbekend is onbemind.
We proberen dus mensen op het podium te brengen en hun verhaal te vertellen. Daarom heet de voorstelling niet ‘Ik ben Hussein’, maar: ‘Ik ben Hussein, wie ben jij?’. Die ontmoeting, daar doe ik het voor.
Als je zo interactief werkt, hoe zorg je ervoor dat je de show in de hand houdt? Wat als iemand de show wil ‘stelen’?
Tot nu toe is dat nog niet gebeurd. Ten eerste kiezen mensen zelf of ze op het podium komen, en geven we hen daarvoor de nodige ruimte. We werken met specifieke vragen, dus op die manier sturen we wel een beetje. Maar vooral: we nodigen mensen pas uit aan het einde van de voorstelling. Op dat moment heb ik al mijn hele verhaal gedaan, en je merkt dat mensen daar heel erg open op reageren. Ze worden zelf ook echt open. De vraag om op het podium te komen is dan zo uitnodigend; mensen reageren gewoon openhartig, zonder de neiging de voorstelling over te nemen. Dat is heel authentiek.
Ik krijg na de voorstelling wel heel vaak bijkomende vragen van het publiek. Er gaat geen optreden voorbij, of mensen vragen achteraf naar mijn kinderen. Maar ik begrijp dat wel: ze zijn bezorgd. Ik ga dan ook gewoon het gesprek nog even met hen aan. Ik heb geen problemen om erover te vertellen, ik heb geen spijt van wat er is gebeurd. En ook dat is deel van de ontmoeting.
Op welke manier heeft kunst en theater je leven verandert? En hoe maak jij een verschil met kunst?
Je hebt zoveel soorten van kunst en theater… Je kan daar plezier aan beleven, maar echte kunst is meer dan plezier: je krijgt ook inhoud. Theater kan heel sterk zijn om de samenleving te veranderen: het kan mensen laten nadenken over situaties en moeilijke aspecten van de samenleving.
Als je als Irakees maker uit oorlogsgebied komt en je probeert een voorstelling te maken over de oorlog, dan kan je kiezen om dat thema heel hard te maken. Maar voor mij is dat niet de juiste manier – ik geloof meer dat we het harde verhaal kunnen vertellen op een lichte manier, met een zekere luchtigheid. Ik denk dat dat veel sterker is. Mijn monoloog gaat ook over het verhaal van een dictatuur, maar ik vertel het op een normale manier. Ik hoor vaak dat het zo sterk is, omdat het zonder zware emoties gebracht wordt. Als je het te zwaar en donker maakt, dan keren mensen zich van je verhaal af. Op de lichtere manier voelen mensen beter mee, het effect is sterker en je krijgt meer ontmoeting.
En dan zijn we terug bij het begin: onbekend is onbemind. Door de ontmoeting binnen kunst en theater maken we een verschil in hoe mensen naar vluchtelingen kijken.
Je hebt ook als regisseur gewerkt in Irak. Is er een groot verschil in de werkomgeving in vergelijking met België?
Er is zeker een groot verschil. Er is een totaal andere manier van werken in Irak ten opzichte van België. Ik heb hier al gewerkt met verschillende organisaties. Hier kan de acteur meer doen wat hij kan, je krijgt minder instructies. Hier denken ze minder dat de acteur een marionet is.
In Irak krijgt de acteur instructies over elke beweging die hij moet doen van de regisseur – enorm gedetailleerde instructies – alleen de emotie komt van de acteur. Dat vind ik in zeker manier gemakkelijker als acteur, omdat je veel beter weet wat je moet doen. Zeker ook bij amateurtheater hebben mensen volgens mij soms meer instructies nodig. Maar de regisseur moet geen dictator zijn, in Irak is dat soms wel (lacht).
Als vluchteling was het erg moeilijk om in België terug op het podium te geraken. Ik kom uit een andere soort van maatschappij, met een ander soort theater. Ik ervaar daarbij twee knelpunten: de taal, in de letterlijke zin van het woord. Maar ook figuurlijk: hoe kan ik het West-Europese publiek begrijpen en met hen meegaan? Hoe kan ik hen mijn verhaal laten begrijpen? Hoe kom ik dicht bij hen? Dat is moeilijk om te snappen. Maar met deze voorstelling slagen we er wel in.